De toekomstige behoefte aan nieuwe woningen is groot in Rotterdam. Daarom zullen er onder andere zo’n 30.000 huizen bijgebouwd worden in de Oostflank, het gebied tussen Prins Alexander en Zuidplein, met ruimte voor 20.000 arbeidsplaatsen en de bijbehorende voorzieningen. De keuze voor de Oostflank is een bewuste, zegt Stan Klerks. Hij is als bouwkundige en adviseur energietransitie bij de gemeente Rotterdam betrokken bij het project. ‘Rotterdam wil de behoefte aan woningen bínnen de stad oplossen, niet door te bouwen in gebieden om de stad heen.’ Aan de oostkant van de stad is ruimte, bovendien zijn de bestaande wijken daar nu zo’n 40 tot 50 jaar oud, en aan een upgrade toe. ‘Met een nieuwe brug, goede voorzieningen en snelle openbaarvervoerverbindingen willen we het gebied niet alleen ‘verdichten’, maar ook versterken. De bestaande wijken moeten ervan profiteren. De Oostflank moet een aantrekkelijk gebied worden om te wonen, te werken en te recreëren, zodat er meer stedelijke centra ontstaan die elkaar aanvullen.’
Energie in planfase
De plannen van nu vormen een raamwerk, aldus Stan. ‘Onze horizon om ze uit te voeren reikt tot in 2040-2050’, zegt hij. Een jaar of drie geleden, toen de keuze voor het gebied was gemaakt en de plannen langzaam concreter werden, kwam de vraag op hoe al die nieuwe woningen van energie voorzien moesten worden. ‘We vroegen ons af of het relevant was om daar in deze vroege planfase al over na te denken. En zo ja, wat moet je dan precies regelen op deze schaal?’ Om antwoord te krijgen op die vraag, startte de gemeente een onderzoek. Stan: ‘We zijn gaan kijken wat we op het gebied van warmte, koude en elektriciteit nu én in 2050 nodig hebben aan energie, wat we binnen het gebied duurzaam kunnen opwekken en welke netwerken en opslagsystemen daarvoor nodig zijn.’
Feiten en cijfers Oostflank
Situatie:
- 1200 hectare groot
- 33.000 woningen
- 2,5 miljoen m² bedrijven en voorzieningen
- 27 sportvelden
- 5 volkstuinverenigingen
Kwantitatieve opgave:
- 30.000 woningen
- 20.000 arbeidsplaatsen
- 400.000 m² voorzieningen
- Openbaarvervoerverbinding over/onder de maas
- Behoud capaciteit sportvelden
Uit de tussenconclusies van dit onderzoek bleek dat er weinig kennis was over het aanpakken van het energievraagstuk op deze schaal. En dat het ging om een grote opgave, die niet eenvoudig in te vullen was. Stan: ‘Duidelijk was dat het energievraagstuk relevant was, ook al in deze vroege fase van de stedelijke ontwikkeling. Dus dát we de energietransitie vanaf nu moesten meenemen was niet langer een vraag. Wel hóe je dat moest doen. Daarom besloten we om daar in vervolgonderzoek dieper op in te gaan.’
Inzicht in gevolgen voor energiesysteem
Daartoe zijn voor de Oostflank basistypologieën ontwikkeld om varianten van de verstedelijking te onderzoeken. Per ‘tegel’ (een fictief perceel van 100 bij 100 meter) is aangegeven hoe het type bebouwing (bouwblokken, torens, stroken etc.), het aantal woningen en andere voorzieningen zich tot elkaar verhouden. Wat voor soort woningen komen waar te staan, in welke dichtheid? Waar komen bedrijven? Welke voorzieningen, zoals winkels en scholen, zijn er nodig?
‘Vervolgens hebben we, samen met onderzoeksbureau Generation.Energy, per typologie en dichtheid een ‘energietegel’ gemaakt’, legt Stan uit. ‘We keken daarbij wat bij de betreffende typologie en dichtheid de vraag naar warmte, koude en elektriciteit is, wat je daarvan zelf in de buurt kunt opwekken, en welke infrastructuur (transport en opslag) daarvoor nodig is. Op die manier heb je een methodiek, waarmee je het energievraagstuk al in de vroege planfase van een project voor verstedelijking of woningbouw kunt meenemen en de ‘taal’ van de ruimtelijke disciplines kan gaan spreken vanuit het energievraagstuk.’
Maar wat kun je daar nu concreet uit afleiden? Stan: ‘Een conclusie uit het typologieënonderzoek is bijvoorbeeld dat hoe lager de dichtheid van de wijk is – dus hoe minder woningen per hectare – hoe groter de kans is dat je de benodigde energie in de wijk kunt opwekken. In gebieden met een hoge dichtheid is het onmogelijk om de energie die nodig is, volledig in de buurt op te wekken. Dat geldt eerst voor elektriciteit, maar als de dichtheden hoger worden, ook voor warmte en koude. Je kunt op basis hiervan het gesprek gaan voeren over welk deel van het energievraagstuk je binnen je plangebied kunt oplossen en wat daarbuiten.’
Zo helpt de methodiek om inzicht te krijgen in de gevolgen voor het energiesysteem van de keuzes die je in een nieuwe woonwijk maakt. De typologieën vormden, samen met de context van het gebied, bouwstenen voor een aantal leidende principes, structurerende ingrepen en randvoorwaarden voor de gebiedsontwikkelingen die de gemeente Rotterdam heeft opgesteld voor het energiesysteem. ‘Een leidend principe is onder andere dat we elektrificatie van de warmte- en koudevraag willen voorkomen’, verduidelijkt Stan, ‘omdat we zien dat er schaarste aan duurzame opwek en netcapaciteit aankomt. Structurerende ingrepen gaan over de grotere objecten van het energiesysteem, zoals geothermiebronnen. Een voorbeeld van een randvoorwaarde is dat vanaf een bepaalde dichtheid met collectieve warmte-koudesystemen gewerkt moet worden.’
Basis voor gesprek stedenbouwers en energiedeskundigen
De methodiek is vooral een hulpmiddel in het gesprek tussen stedenbouwkundigen, planologen en energieadviseurs, ervaart Stan. ‘Je ziet vaak dat stedenbouwers en energiedeskundigen ieder een eigen taal spreken, waardoor ze elkaar niet altijd begrijpen. Dat vereist van beide kanten het opdoen van nieuwe kennis en het zoeken naar verbinding. Voor stedenbouwkundigen was energie vroeger niet echt een issue in de planfase: dat kwam aan het einde van het traject toch wel goed. Door de energietransitie is energie een medesturende factor geworden bij stedelijke ontwikkeling, je moet het dus vanaf het begin meenemen. Het helpt als je dan een gemeenschappelijke basis opbouwt om dat gesprek te voeren. Met de typologie-aanpak hebben we daar een stap in gezet.’
Het onderzoek heeft ertoe geleid dat bij de vaststelling van de Gebiedsvisie Oostflank is bepaald dat er ook een energietransitieprogramma komt voor dit gebied. Dat is een mooi resultaat, maar de methodiek is nog niet af, zegt Stan. ‘We zullen deze aanpak in de toekomst verder moeten versterken en verfijnen, als hulpmiddel om energie in vervolgontwikkelingen integraal en steeds concreter te kunnen meenemen.’
Energie: medesturende factor bij stedelijke ontwikkeling
Wat heeft Stan geleerd van het onderzoek? ‘Wat betreft het proces: dat je elkaar als planologen, stedenbouwkundigen en energieadviseurs moet opzoeken om een gezamenlijke taal te ontwikkelen. Kijk verder dan de grenzen van je eigen wereld en zoek naar gemeenschappelijke uitgangspunten en overlap.’ Als het gaat om de inhoud, leerde het onderzoek dat de dichtheid van een wijk heel belangrijk is voor het energievraagstuk, aldus Stan. Dat bevestigt dat energie niet slechts een ondersteunende factor is bij stedelijke ontwikkeling, maar een medesturende.
‘Er wordt bijvoorbeeld nog nauwelijks discussie gevoerd over de vraag welk deel van de energiebehoefte je lokaal wilt invullen en welk deel van de opgave ergens anders vandaan mag komen. Uit ons onderzoek blijkt dat we in de Oostflank 60% van de elektriciteitsvraag op en aan de gebouwen kunnen opwekken. Zo’n 10% kan uit de buurt komen, via bijvoorbeeld zonnepanelen op geluidsschermen langs de snelweg of met drijvende zonnepanelen. Maar dan blijft er nog 30% over die we ergens anders vandaan moeten halen, bijvoorbeeld van windmolens elders in het land. Wat is dan realistisch of redelijk? Daarover moeten we met elkaar het gesprek aangaan, zowel voor elektriciteit als voor warmte en koude. Onze methodiek geeft handvatten om dergelijke discussies vooruit te helpen.’
Meer informatie
Contactpersoon
Stan Klerks, adviseur energietransitie gemeente Rotterdam
saw.klerks@rotterdam.nl