Op 1 februari 2020 wordt ongeveer 9,9 TWh hernieuwbare elektriciteit met windenergie en zonne-energie geproduceerd. Het grootste deel hiervan is productie uit windenergie op land (ongeveer 7,4 TWh). De rest is productie uit grootschalige zonnepanelen (ongeveer 2,5 TWh).
Er is in 2022 in totaal 316 MW coöperatief windvermogen geplaatst in Nederland. Dit is 20 MW meer dan in 2021. Deze windturbines leveren ongeveer 1.010 miljoen kWh per jaar op, vergelijkbaar met het elektriciteitsverbruik van 337.000 huishoudens. Het totale collectieve zonvermogen in 2022 komt uit op 272 MWp, vergelijkbaar met het elektriciteitsverbruik van bijna 81.600 huishoudens.
De SDE++ staat voor Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie en biedt subsidie voor de inzet van technieken voor de opwekking van hernieuwbare energie en van andere CO2-verlagende technieken. De subsidie is bedoeld voor bedrijven en (non-)profitinstellingen in sectoren als de industrie, mobiliteit, elektriciteit, landbouw en de gebouwde omgeving.
De SDE++ 2023 is open van 6 juni tot en met 6 juli.
Het energienet of de energie-infrastructuur (het warmtenet, elektriciteitsnet en gasnet) gaat door de energietransitie ingrijpend veranderen. Daarbij groeit de vraag naar energie-infrastructuur momenteel op ongekende snelheid. RES-regio’s ervaren nu al steeds meer knelpunten in de regionale energie-infrastructuur. Die leiden ook steeds vaker tot beperkingen voor nieuwe vragers van elektriciteit. Bijvoorbeeld voor nieuwe woonwijken, of bedrijven die zich in de regio willen vestigen. Een aantal maatregelen is nodig om te voorkomen dat initiatieven voor zon en wind vertragen of niet gerealiseerd kunnen worden en om nieuwe energievragers te kunnen bedienen.
Allereerst wordt het huidige elektriciteitssysteem de komende jaren stevig verzwaard. Tegelijk werken netbeheerders aan slimme keuzes zodat minder vervoer van elektriciteit nodig is. Door de enorme groei kunnen echter niet alle aanvragen voor nieuwe aansluitingen tegelijkertijd worden gerealiseerd. Daarvoor ontbreken de arbeidskrachten, financiële middelen of materialen. Overheden en de netbeheerders moeten dus keuzes gaan maken over waar en wanneer gewenste uitbreiding van het elektriciteitssysteem gaat plaatsvinden. Dit ‘programmeren en prioriteren’ is nodig om stap voor stap de bestaande infrastructuur aan te passen. Het gesprek over hoe dit vormgegeven kan worden is nu volop gaande.
Windturbines zetten energie uit wind om in elektriciteit. Windturbines bestaan in allerlei afmetingen en bijbehorende vermogens. De afgelopen jaren is de gemiddelde afmeting en het vermogen van windmolens steeds verder toegenomen. Eind 2019 stond er in totaal in Nederland 3.534 MW aan operationeel vermogen aan wind op land. De doorlooptijd van een initiatief tot het plaatsen van een windmolen of windmolenpark kan lang zijn. Daar zijn diverse redenen voor zoals maatschappelijke acceptatie maar ook andere belangen zoals defensieradars, luchtvaart en natuur.
Windturbines kunnen zowel op land als op zee worden geplaatst. 60% van onze elektriciteitsbehoefte wordt in 2030 opgewekt op zee. Om in de totale elektriciteitsbehoefte te voorzien is 'wind op zee' niet genoeg. Daarom wordt er ook op land opgewekt. ‘Wind op land’ valt binnen de RES en telt mee voor de opgave voor 2030 van 35 TWh. Op zee wordt in 2030 49TWh opgewekt. Inmiddels is ook duidelijk dat het kabinet meer windenergie op zee wil in 2030: namelijk 10 GW extra wind op zee.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is aangegeven dat de zee zo maximaal mogelijk benut zal worden voor windenergie. En dat deze energie zoveel mogelijk aan zal landen bij de grote industriële clusters. Het uitgangspunt is aanbod en vraag zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen. Dit beperkt kosten en heeft minder ruimtelijke impact van nieuwe hoogspanningsverbindingen.
Op dit moment zijn er geen afstandsnormen voor het plaatsen van windmolens. Wel wordt er gewerkt met geluidsnormen (zie geluid). In het coalitieakkoord is afgesproken dat er voor wind op land heldere afstandsnormen komen. De minister voor Klimaat en Energie heeft aangegeven dat de resultaten van het onderzoek naar afstandsnormen mee gaan in de m.e.r.-procedure voor de nieuwe landelijke milieunormen voor windparken. Daarbij worden afstandsnormen in samenhang bekeken met geluidsnormen en de andere te onderzoeken milieuaspecten. Volgens planning wordt het milieueffectrapport najaar 2022 opgeleverd. Op basis van de plan-MER stelt de kamer naar verwachting medio 2023 nieuwe landelijke milieunormen vast. Totdat die nieuwe normen er zijn, kunnen provincies en gemeenten eigen, lokale milieunormen stellen voor windparken. Nu is er een motie aangenomen om gezamenlijke uitgangspunten te maken voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn. Voor het uitvoeren van de motie gaan de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat in gesprek met IPO, VNG en de RES-regio’s. Naar verwachting zijn de uitkomsten van deze gesprekken in de loop van dit jaar duidelijk.
Een windmolen van 3MW kost, afhankelijk van plaatsing op land of zee, ongeveer € 3.000.000,-. Deze kosten zijn opgebouwd uit: Turbines en funderingen (ca. 70% van de totale kosten) Civiele werken (bouwvoorbereiding en ontsluiting) Elektrische infrastructuur en netaansluiting Vergunningen Ontwikkelingskosten (onderzoeken en adviezen) Eventueel grondvergoeding Daarnaast is er de gehele levensduur onderhoud nodig. De kosten voor onderhoud en verzekeringen zijn ongeveer € 365.000,- per jaar. Financieel gezien kost een windmolen dus 3 miljoen + € 365.000 per jaar. Een windmolen moet minimaal 15 jaar draaien om zichzelf (fabriceren, plaatsen, onderhouden en slopen) terug te verdienen.
Geluid van een windmolen kan als hinderlijk worden ervaren door omwonenden. Daarom zijn er regels om de overlast zoveel mogelijk te beperken.
Voor 1 of 2 losse windmolens geldt dat het geluid van een windmolen gemiddeld niet meer dan 47 decibel per jaar mag zijn bij woningen, gemeten op de gevel. Overdag is het geluid van windmolens vaak niet te horen, doordat ook veel ander geluid aanwezig is. ’s Nachts is de windmolen beter te horen. Daarom mag het geluid 's nachts niet meer dan gemiddeld 41 decibel zijn. Ter vergelijking: een gespreksniveau is 60 decibel, een drukke verkeersweg op 100 meter afstand 80 decibel en een opstijgend vliegtuig op 200 meter hoogte 100 decibel.
Bij windparken kunnen sinds de uitspraak van de Raad van State (Nevele-arrest van juni 2021) de bestaande landelijke regels niet meer worden gehanteerd. Wel kunnen decentrale overheden hun eigen regels vaststellen.
Om nadelige gezondheidseffecten als gevolg van milieu- en hindereffecten te voorkomen worden in Nederland normen opgesteld die een bepaalde kwaliteit van de leefomgeving waarborgen. In Nederland geldt geen minimaal aan te houden afstand voor een woonwijk, omdat afstand houden niet een doel op zich is.
Het RIVM publiceerde in oktober 2020 een rapport over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Voor dit rapport is grondig gekeken naar de wetenschappelijke literatuur over het effect van windturbinegeluid op hinder, slaapverstoring, hart- en vaatziekten en de stofwisseling. Ook is bekeken wat bekend is over hinder door het zicht op windturbines en andere factoren die niet met geluid te maken hebben, zoals het lokale besluitvormingsproces.
Conclusies
Om te voorkomen dat zich ongelukken voordoen met windturbines, moeten windturbines aan strenge veiligheidseisen voldoen, zowel technisch als qua locatie. Daarnaast is de locatiekeuze van de molens van belang waarbij de (externe) veiligheidsrisico’s voor de omgeving goed in kaart worden gebracht en worden beoordeeld.
Voor de vliegveiligheid moeten windturbines of -parken worden voorzien van 'obstakelverlichting'. Momenteel moeten in principe alle windturbines met een tiphoogte hoger dan 150 meter obstakelverlichting hebben. Hinder van obstakelverlichting bij omwonenden is een belangrijke bron van maatschappelijke weerstand tegen windparken.
Hinder kan verminderd worden door inzet van naderingsdetectie. Hierbij schakelt de rode verlichting 's nachts alleen in als een vliegtuig in de buurt van de windturbine is.
Windmolens kunnen hinder veroorzaken door slagschaduw. Daarom stellen overheden regels op over hoe vaak en hoe lang per dag de slagschaduw van een windturbine een woning mag raken. Via de vergunning zijn windturbines bijna altijd verplicht voorzien van een stilstandvoorziening. Die schakelt de windturbine uit tijdens de periode van veroorzaken van slagschaduw, zodat aan de vergunningvoorschriften kan worden voldaan.
Op 30 juni 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de uitbreiding van Windpark Delfzijl Zuid. Op basis van het Nevele-arrest van het Europese hof oordeelt De Raad van State dat er voor het opstellen van de rijksregels voor windturbines een plan-milieueffectrapport (plan-MER) had moeten worden gemaakt. De rijksregels in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling moeten daarom buiten toepassing worden gelaten.
De uitspraak heeft gevolgen voor windturbineparken, niet voor 1 of 2 losse windturbines. De rijksregels kunnen niet meer worden toegepast tot de regering een plan-MER heeft gemaakt. Overheden kunnen zelf normen opstellen, als die goed en lokaal worden onderbouwd. Als uit de plan-MER komt dat windturbinenormen strenger worden (wat niet per se hoeft te gebeuren), dan heeft dat mogelijk invloed op in de RES’en genoemde zoekgebieden. Bestaande windturbineparken mogen blijven draaien. Onherroepelijke omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen blijven eveneens geldig.
De strategische keuzes die in een RES 1.0 zijn gemaakt, moeten worden vastgelegd in wettelijke planfiguren, zoals structuurvisies, omgevingsvisies of bestemmings-/omgevingsplannen. Hiervoor moet wel een plan-MER worden opgesteld. Ook de RES 2.0 en verder is plan-MER-plichtig.
Zonnepanelen (ook wel fotovoltaïsche of PV-panelen) zetten zonne-energie om in elektriciteit. Zonne-energie kan ook worden gebruikt voor de opwek van warmte. De RES richt zich op elektriciteitsopwekking uit zon, en specifiek op grootschalige opwek door installaties van meer dan 15 kWp (KiloWatt piek). Grootschalige opwek van elektriciteit uit zon vindt bijvoorbeeld plaats via zonprojecten op grote daken, parkeerplaatsen, stortplaatsen of stroken grond langs wegen en spoorwegen, geluidsschermen of in zogeheten zonneparken op land.
De efficiëntie van zonnepanelen kan worden uitgedrukt in vermogensdichtheid. Voor zonneparken en platte daken ligt de vermogensdichtheid momenteel lager dan voor schuine daken, maar naar verwachting zal deze in 2030 op het niveau van zon op schuine daken liggen. De ontwikkeling in vermogensdichtheid van zonnepanelen van de afgelopen jaren en de verwachte ontwikkeling naar 2030 toe is voor schuine daken met een optimale ligging:
Voor een installatie van 15 kWp is 140 m2 nodig op dak of land. Zon op land kan ook gecombineerd worden met bijvoorbeeld de teelt van peer, zachtfruit, vollegrondsgroente en gewasrotatie. Voor zon op land is een gedragscode opgesteld waarbij het volgende verplicht is:
In de RES-regio’s wordt 'zon op daken' over het algemeen als een keuze gezien die positief en belangrijk is. De ontwikkeling van zon op dak neemt sterk toe en biedt kansen. Dat neemt niet weg dat het niet altijd even makkelijk is om zomaar ‘alle daken vol te leggen’. Helaas is niet ieder dak geschikt voor de opwek van zonne-energie. Soms is de constructie niet zwaar genoeg of is de ligging ten opzichte van de zon ongunstig. Voor zon op daken lopen bedrijven aan tegen de hoge verzekeringspremies. Ook is vaak geen vergunning nodig. Zicht op de ontwikkeling van zon op dak is zowel voor netbeheerders als overheden wenselijk om een samenhangend efficiënt, robuust, toekomstbestendig en betaalbaar (regionaal) energiesysteem te ontwikkelen. Daarom is in de Handreiking voor de RES 2.0 elke regio gevraagd een Uitvoeringsstrategie Zon op daken te maken, die het beleid van gemeenten en provincies kan ondersteunen.
De Helpdesk Zonopwek ondersteunt RES-regio’s, provincies, waterschappen en gemeenten bij het realiseren van zon op daken en objecten.
De RES gaat over grootschalig opwekken van energie. De afspraak is dat regio’s met windenergie en grootschalige zonne-projecten (dat is meer dan 15 KiloWatt piek) het gezamenlijke doel van 35 TWH in 2030 opwekken. Inwoners en bedrijven werken allemaal ook hard aan het opwekken van elektriciteit met zon op dak en dat is belangrijk. In de doelen van het Klimaatakkoord is hier al rekening mee gehouden. Verwacht wordt dat hiermee wel 7 TWh in 2030 wordt opgewekt. Dit maakt geen deel uit van de 35 TWH, maar is wel belangrijk voor wat we in Nederland samen opwekken en besparen. In het Klimaatakkoord staat ook dat partijen bereid zijn te kijken naar een eventuele ophoging van het doel van 35 TWh duurzame energie op land, als dit noodzakelijk blijkt. Hierover moeten aanvullende afspraken gemaakt worden door partijen. Als die verhoging afgesproken wordt, is de voorwaarde daarbij dat eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor Wind op Zee en kleinschalige zonneprojecten. Als er kleinschalig meer dan 7 TWh wordt opgewekt, mag dat meetellen voor de ophoging van het doel boven de 35 TWh.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een voorkeursvolgorde opgenomen voor het opwekken van zonne-energie. De voorkeur gaat uit naar zon op gebouwen en andere objecten. Daarna op andrere functies en terreinen in bebouwd gebied. Pas in laatste instantie in landelijk gebied. Deze voorkeursvolgorde noemen we zonneladder. Zo ontzien en sparen we zoveel mogelijk kostbare landbouw- en natuurgebieden. Het is niet verplicht deze volgorde aan te houden.
Voor het op te wekken vermogen wordt doorgaans gerekend met 1 MWp per hectare. Op basis van 950 vollasturen levert dit 1.140 MWh/jr. Veiligheidshalve gaan we uit van 1000 MWh/jr per hectare ofwel 1 GWh/jr per hectare. Panelen worden overigens steeds efficiënter, het is tegenwoordig mogelijk om zonneparken te realiseren met een vermogen van 1,2 MWp.
De totale investeringskosten voor grote grondgebonden zonneparken (>10MWp) zijn ongeveer €540,- per kWp. Voor installaties op daken is dat eerder tegen de €590. Kleinere grondgebonden parken zitten er ergens tussen in.
Daarnaast zijn er de kosten voor het ontwikkelen van het park. Dit is een kleine 9% van de totale investeringskosten van een project. Onderhoudskosten bedragen +/- €30,05 per kWp over de totale levensduur. Hierin is het vervangen van de omvormer na +/-12 jaar meegenomen.
De focus in de RES ligt op die warmtebronnen die een bijdrage kunnen leveren aan de bovengemeentelijke warmteopgave. Afstemming met omliggende gemeenten voorkomt dat een warmtebron ten onrechte dubbel gebruikt wordt of juist onbenut blijft. Daarom maakt inzicht in de warmtevraag en het warmte-aanbod onderdeel uit van de RES, in de vorm van een Regionale Structuur Warmte (RSW).
Elke gemeente moet voor eind 2021 een Transitievisie Warmte vaststellen. Met de transitievisie maken gemeenten het tijdspad inzichtelijk: wanneer kunnen welke wijken of buurten van het aardgas worden afgekoppeld. Voor de wijken of buurten die voor 2030 gepland staan, maakt de gemeente ook al de mogelijke warmte-alternatieven bekend.
De aardgasvraag in een gemiddelde woning in Nederland is 1.270 m3 per jaar. Gasverbruik in m3 kun je omrekenen naar bijvoorbeeld gigajoule (GJ) of kilowattuur (kWh): 1 m3 gas is 0,03165 GJ of 8,79 kWh. Om een gemiddeld huishouden te verwarmen is dus 40,2 GJ of 11.200 kWh energie nodig. Dat is veel meer dan het stroomverbruik van een gemiddeld huishouden: ter vergelijking: het gemiddelde elektriciteitsgebruik per woning is 2.790 kWh.
Voor het verduurzamen van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen, moet meer dan 60 miljoen GJ (omgerekend bijna 17 TWh) aan aardgas worden vervangen. Dit gebeurt deels met hernieuwbare elektriciteit en deels door alternatieve duurzame energiedragers als warmte en groen gas. Bij elektrisch verwarmen met een warmtepomp is de elektriciteitsvraag zo’n 3 tot 4 keer lager dan 17 TWh. Dit komt doordat een warmtepomp naast elektriciteit ook warmte uit de grond, water of lucht gebruikt voor het verwarmen van een woning.
Warmtenetten vormen de verbinding tussen een grootschalige warmtebron en gebouwen. De temperatuur van het warmtenet hangt af van de temperatuur van de warmtebron. Over het algemeen geldt: hoe lager de temperatuur van het warmtenet, hoe breder het scala aan bronnen is dat erop aangesloten kan worden.
In de RES wordt enkel gekeken naar de realisatie van de warmtevoorziening, en niet de realisatie van het benodigde warmtenet. Dit laatste duurt meerdere jaren.
Deze website maakt gebruik van cookies. Lees meer over cookies in onze cookieverklaring.
Deze cookies verzamelen nooit persoonsgegevens en zijn noodzakelijk voor het functioneren van de website.
Deze cookies verzamelen gegevens zodat we inzicht krijgen in het gebruik en deze website verder kunnen verbeteren.
Deze cookies zijn van aanbieders van externe content op deze website. Denk aan film, marketing- en/of tracking cookies.