Voor het opstellen van de RES 1.0 was het op basis van nationale of Europese regelgeving niet verplicht om een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.) uit te voeren. Dat komt omdat de RES 1.0 onder de huidige wet- en regelgeving geen ‘programma’ is in de zin van de EU-richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB-richtlijn). Verplichte milieueffectrapportage kwam pas later in het RES-proces aan de orde, bij het verankeren in het Omgevingsbeleid.
Toch speelt de vraag hoe je effecten op natuur en milieu zo goed mogelijk vroegtijdig in beeld brengt in de RES, al veel langer, zegt Maarten Engelberts, thematrekker leefomgeving bij NP RES. ‘Sommige regio’s hebben daarom ook bij de RES 1.0 al vrijwillig een plan-MER opgesteld, via een pilot met ondersteuning vanuit NP RES en de Commissie m.e.r.’ ‘En regio Noord-Veluwe heeft, net als een aantal andere Gelderse regio’s, milieu-informatie laten inventariseren’, vult Marnix Brongers, procesregisseur RES-regio Noord-Veluwe, aan.
Voortgangsdocument en herijking
Naar aanleiding van Kamervragen is, op verzoek van de minister van EZK, in opdracht van NP RES een onafhankelijke werkgroep afgelopen periode gaan uitzoeken hoe het zit: is een plan-m.e.r. voor de RES verplicht? ‘Uit het recent opgeleverde advies van de werkgroep blijkt dat dat voor de RES 2.0 onder de nieuwe Omgevingswet, die op 1 januari 2023 van kracht wordt, inderdaad vaak het geval is’, legt Maarten uit. ‘Dat heeft ermee te maken dat de RES, onder bepaalde voorwaarden, een kerninstrument - namelijk een programma - wordt in de nieuwe Omgevingswet. Daardoor kan de RES volgens de Europese SMB-richtlijn wél m.e.r.-plichtig zijn.’
Uit het advies vloeit voort dat er een knip komt tussen voortgang en nieuwe planvorming. De RES-regio’s maken voortaan elke twee jaar een RES Voortgangsdocument waarin zij inzicht geven hoe het staat met de uitvoering van de RES en of ze op koers liggen om de doelstellingen te halen. Daarnaast kunnen er tijdens het uitvoeren van de RES nieuwe situaties ontstaan, waardoor de plannen moeten worden aangepast. ‘Die nieuwe plannen komen in een RES Herijking, die niet met vaste regelmaat hoeft te worden uitgevoerd’, zegt Maarten. ‘Maar in vrijwel alle regio’s is er voldoende aanleiding om die herijking op korte termijn uit te voeren, omdat bijvoorbeeld de zoekgebieden voor opweklocaties voor wind- en zonne-energie nog concreet moeten worden gemaakt. De herijking helpt bij het realiseren van het in het Klimaatakkoord opgenomen gezamenlijk doel dat uiterlijk op 1 januari 2025 vergunningen zijn afgegeven. De herijking is in veel gevallen wel m.e.r.-plichtig, namelijk als die kaders stelt voor een m.e.r.-plichtig besluit of voor andere projecten die forse milieueffecten kunnen hebben en als een beoordeling voor gevolgen op Natura 2000-gebied moet worden gemaakt.’
Geen gevolgen voor doelen RES
Dat klinkt als een ingrijpende wijziging in het RES-proces. Is de kans niet groot dat hierdoor vertraging gaat ontstaan? Of dat projecten niet door kunnen gaan en de doelstellingen niet gehaald worden? ‘Het is zeker ingrijpend’, zegt Maarten, ‘maar het geeft ook duidelijkheid. En we moeten het effect van het advies ook weer niet overschatten. Voor de planning en de doelen van de RES’en richting 2030 heeft het geen gevolgen. Er liggen op basis van de RES 1.0 in dertig regio’s nu ambitieuze, goedgekeurde plannen, die de komende jaren uitgevoerd gaan worden. Dat je daarbij ook naar milieueffecten en landschappelijke inpassing moet kijken, was al bekend. Het moet nu alleen eerder in het proces. Dat kan in het begin misschien vertraging opleveren, maar die haal je later weer in, omdat je dan sneller kunt. De pilots hebben laten zien dat een plan-MER bij de RES ongelooflijk veel informatie over de leefomgeving oplevert. Die data, die je straks van alle RES-regio’s hebt, kunnen hergebruikt worden, en maken de natuur- en milieugevolgen van de RES’en inzichtelijker. Dat je over al die gegevens kunt beschikken, is winst. De gegevens en de varianten die in de m.e.r. aan de orde komen, bieden inzicht om in het RES-proces het goede gesprek te voeren met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.’
Wat is het juiste schaalniveau?
Dat laatste is Marnix Brongers met Maarten eens. Maar over de uitvoering in de praktijk heeft Marnix wel vragen. En dan vooral over het schaalniveau waarop je de plan-m.e.r. moet gaan uitvoeren, zegt hij. ‘Er wordt nu heel snel van uitgegaan dat de regio het juiste niveau is om een plan-m.e.r. uit te voeren. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Je moet eerst inhoudelijk kijken wat de meest passende schaal is. Dat kan ook een bepaald gebied zijn, of de provincie of een gemeente. De keuze die je daarin maakt heeft bestuurlijke effecten en gevolgen voor bevoegdheden. Ook dat brengt vraagstukken met zich mee: wie betrekt de MER in de besluitvorming? De provincie? Eén of meer gemeenten? En hoe gaat dat als een m.e.r. meerdere regio’s of provincies aangaat?’
Marnix noemt als voorbeeld zijn eigen regio: ‘Het grootste deel van de regio Noord-Veluwe is Natura 2000-gebied. Het overige deel valt in het gebied van de externe werking van het Natura 2000-gebied de Veluwe. We weten daardoor dat windprojecten in de Noord-Veluwe cumulatieve effecten hebben die van invloed zijn op zeven andere RES-regio’s en delen van drie provincies. Dat geldt omgekeerd ook voor windprojecten in die andere regio’s. Je moet jezelf dan de vraag stellen of een plan-m.e.r. per regio wel werkbaar is. Wellicht is het dan verstandiger om op een gebiedsniveau - Veluwe/bovenregionaal - of provinciaal niveau een plan-m.e.r. uit te voeren.’
Risico’s plan-m.e.r.
Maar ook daaraan kleven risico’s, aldus Marnix. ‘Gebiedsgericht en bovenregionaal heeft zijn beperkingen, omdat er regio’s zijn die slechts voor een deel worden beïnvloed door de Veluwe. En als Gelderland op provinciaal niveau een plan-MER gaat maken, dan moeten alle gebieden uit de zes Gelderse RES-regio’s worden meegenomen, maar ook gebieden die niet in de RES’en zijn opgenomen. De alternatieven moeten ook bekeken worden. Als je dan gaat kijken waar zon- en windprojecten de minste impact op de leefomgeving hebben en waar ze de meeste impact hebben, dan zou het zo kunnen zijn dat gebieden in de Noord-Veluwe helemaal onderaan het lijstje staan vanwege de milieueffecten, omdat onze regio overal grenst aan Natura 2000-gebied en de hele regio leefgebied is voor de wespendief. Tegelijkertijd kan het zo zijn dat de milieueffecten in andere Gelderse regio’s, die nu niet in de RES staan, blijken mee te vallen. De vraag is dan wat je gaat doen met de inzichten uit de plan-m.e.r. Binnen de RES wordt immers breder gekeken dan alleen naar de effecten op de leefomgeving. Ook draagvlak en de impact op het energiesysteem zijn van belang. Bovendien is het belangrijk om goed te kijken naar de scope van de plan-m.e.r. Sommige regio’s sluiten bijvoorbeeld bij Natura 2000-gebieden alles uit, maar via de m.e.r. hoeft dat niet per se.’
NP RES biedt ondersteuning
Maarten snapt de vragen, maar ziet toch vooral ook de mogelijkheden. ‘Een plan-m.e.r. helpt om de natuur- en milieueffecten van de RES’en vroegtijdig en helder in beeld te brengen. Daarmee kunnen we die effecten nog beter meewegen in besluitvorming. De RES is een proces van samenwerking en dat blijft ook zo. Ook naar aanleiding van de uitkomsten van een plan-m.e.r. ga je met elkaar in gesprek. Op welk schaalniveau je een m.e.r. gaat uitvoeren is maatwerk. Per regio zal bekeken moeten worden wat het meest efficiënt en effectief zal gaan werken. Stel dat je in Gelderland op provinciaal niveau een m.e.r. gaat uitvoeren voor de RES’en, dan kan de gemeente Ermelo de informatie over de wespendief ook weer voor haar Omgevingsvisie gebruiken.’
De komende tijd zal elke regio zelf gaan bepalen wat dit advies betekent in de eigen situatie: zowel voor de stappen op weg naar het RES Voortgangsdocument 2023 als naar een eventuele RES Herijking 2.0. ‘NP RES gaat regio’s daarbij naar behoefte ondersteunen’, zegt Maarten. ‘We hebben al informatiebijeenkomsten met en voor de regio’s georganiseerd en we besteden er aandacht aan in het inwerkprogramma voor nieuwe volksvertegenwoordigers. Ook maken we een werkblad over de RES en plan-m.e.r. met bijvoorbeeld adviezen voor het opstellen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), de eerste stap in een m.e.r.-procedure. De realiteit is dat we nu ook al met omgevingsbeleid te maken hebben. Dat verandert hier niet door, je brengt alleen de milieueffecten eerder dan voorzien in beeld. Het helpt ook bij het maken van keuzes voor het versterken van de energie-infrastructuur. Ik ben er intussen eigenlijk best wel enthousiast over. Zie het als een kans. Het kan heel veel waardevolle data gaan opleveren die de besluitvorming over de energietransitie ten goede kan komen. Een kans om snel te pakken. De urgentie blijft groot.’
Meer informatie:
Informatie NP RES over RES en plan-m.e.r.
Contactpersoon NP RES:
Maarten Engelberts, thematrekker leefomgeving
m.engelberts@npres.nl
Contactpersoon RES-regio Noord-Veluwe:
Marnix Brongers, procesregisseur
marnix.brongers@overmorgen.nl