Het is een wiebelige tijd. Ik moest denken aan de afbeelding van het afwegingskader waarmee we in de RES werken: de ‘wiebelschaal’. Die lijkt op de lolobal uit mijn jeugd, waarop je probeerde in balans te komen. De ‘wiebelschaal’ verbeeldt hoe de keuzes op het ene vlak effect hebben op het andere: bijvoorbeeld woningbouw op de vraag naar duurzame opwek en infra. Die keuzes vragen veel afstemming en overleg. Nu het in de uitvoering spannender wordt, zie je steeds vaker dat samenwerking onder druk staat. Dan verschuift de focus naar de eigen rol, bevoegdheden en verantwoordelijkheden en minder naar het gezamenlijke. Ieder terug in z’n eigen bubbel. Wat betekent dit voor de toekomst?
Het was een bewuste keuze, de RES collegiaal te organiseren in regio’s; de gemeentelijke schaal was te klein, die van de provincie veelal te groot vanwege wederzijdse afhankelijkheden. Energieinfrastructuur, warmtebronnen, wind- en zonprojecten houden zich niet aan gemeente- en provinciegrenzen. Niemand kan het alleen, je hebt elkaar nodig. Niet alleen overheden ook netbeheerders, marktpartijen en maatschappelijke organisaties. De regio’s gingen er voortvarend mee aan het werk. Zowel met het samen zoeken naar geschikte plekken voor duurzame opwek als het organiseren van maatschappelijke en politieke betrokkenheid hiervoor. Al werkend werd steeds duidelijker hoe energie onlosmakelijk onderdeel is van de leefomgeving, en dat dit samenwerking vraagt met planologen. En dat duurzame opwek niet los is te zien van het energiesysteem, dat vraag en aanbod echt bij elkaar moeten komen, en dat het net niet op elk moment alle elektriciteit kan vervoeren. We kunnen gerust zeggen dat de samenleving wakker is en zelf ideeën heeft hoe deze transitie te organiseren. Die ideeën botsen soms met elkaar of met overheidsbeleid.
Daarmee beweegt het ook op alle vlakken – leefomgeving, energiesysteem, maatschappelijke betrokkenheid – én in dertig regio’s tegelijk. In de RES wensten we de onderlinge verbindingen tussen de leefomgeving, het energiesysteem en met de samenleving. Maar nu die verbinding daadwerkelijk is aangegaan, dreigt in alle dynamiek de bedoeling achter die wens uit het zicht te raken. Zoals bij Aladdin met z’n wonderlamp, die drie wensen mocht doen. Toen de wensen op waren, had hij niet wat hij echt wilde.
De les van Aladdin is: blijf bij je diepste wens. De kern van de energietransitie is dat we over veertig jaar ook nog willen wonen, werken, recreëren en ons verplaatsen. Dat vraagt een ander gebruik van energie en dat vraagt om een sociaal-maatschappelijke, economische en institutionele omslag. En het gesprek daarover: gericht op klaar zijn voor de toekomst met een duurzaam, toegankelijk en rechtvaardig energiestelsel. Veel aandacht is gericht op het ongemak waarmee transitie gepaard gaat. Ongemak dat erbij hoort, dat het gevolg is van keuzes die we hebben gemaakt.
De transitie vraagt een slim samenspel tussen sturing’ van boven’ én initiatieven van onderop in regio’s van energiecoöperaties, inwoners en ondernemers. Niet voor niets benadrukken eerbiedwaardige colleges zoals de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) het belang van de regio. Daar vindt uitwisseling van beleid en uitvoering plaats, die nodig is in tijden van transitie.
Zelf zou ik wensen alle dynamiek eens te kunnen verruilen voor een wonderlamp. Eentje die het langetermijnperspectief vol in een schitterend licht zet. Zodat we alle onzekerheid en gebrek aan grip op de verandering gemakkelijker kunnen verdragen.