Zou de informatie over milieueffecten die wij hebben verzameld, volledig genoeg zijn voor een plan-MER-procedure? Die vraag leefde in RES-regio FruitDelta Rivierenland op weg naar de RES 1.0, vertelt procesmanager Annemieke Spit. ‘Daarom vonden we het destijds interessant om mee te doen aan de pilot van het Nationaal Programma RES en de Commissie m.e.r., waarbij zij regio’s ondersteunden in het vormgeven van milieueffectrapportage bij de RES. We wilden onder andere kijken of onze informatie kwalitatief goed genoeg was, en of er nog zaken misten waar we op een later moment mee aan de slag zouden moeten.’
Inzicht geven in denkprocessen
Uit het advies van de Commissie m.e.r. bleek dat de regio op de goede weg was. ‘De Commissie vond dat we vanuit het perspectief van ons waardevolle rivierenlandschap een goede basis hadden om in de RES 1.0 op voort te bouwen’, zegt Annemieke. ‘Wat betreft natuur adviseerden ze ons om de stapeling van effecten nog wat gedetailleerder in beeld te brengen, bijvoorbeeld rond Natura 2000-gebieden. De commissie deed daar een aantal concrete aanbevelingen voor, waar we in de RES 1.0 goed gebruik van hebben gemaakt.’ Een eyeopener vond Annemieke het advies van de commissie om meer van wat er in de hoofden van de betrokkenen bij de RES zat, op papier te zetten. ‘Je zit zelf zo diep in het proces dat je sommige stappen gewoon vergeet op te schrijven. Terwijl het belangrijk is dat je raadsleden en inwoners ook inzicht geeft in je denkprocessen.’
Welk abstractieniveau?
RES-regio FruitDelta Rivierenland voerde in de pilot geen volledige plan-MER uit. De Metropoolregio Eindhoven (MRE), een van de andere pilotregio’s, deed dat wél voor de RES 1.0. ‘Daarmee waren wij de eersten die op het niveau van de RES-regio vrijwillig een plan-MER hebben opgesteld’, zegt procesregisseur Ronald Kraus. ‘Met als argument dat wij het als regio belangrijk vonden dat alle 21 deelnemende gemeenten over dezelfde, zo volledig mogelijke milieu-informatie konden beschikken bij hun afwegingen over zoekgebieden voor grootschalige wind- en zonne-energie.’
Een regionale plan-MER opstellen is wel monnikenwerk, heeft Ronald ervaren. ‘Wij hebben een daarin gespecialiseerd adviesbureau, Bosch & Van Rijn, gevraagd om dat voor ons op een systematische manier te doen’, zegt hij. Je moet daarbij vooraf al over een aantal dingen goed nadenken, bijvoorbeeld over het abstractieniveau – de mate van concreetheid - waarop je je onderzoek doet. Ronald: ‘Tot nu toe is er vooral ervaring opgedaan met milieueffectrapportage bij projecten. In zo’n geval werk je op een lager abstractieniveau. Je kunt dan bijvoorbeeld heel concreet de milieueffecten doorrekenen voor verschillende opstellingen voor wind en zon. Maar wat onderzoek je op regionaal niveau? Om het uitvoerbaar te houden, kun je niet te ver de diepte ingaan.’
Geen echt voorkeursalternatief
De MRE liet in de plan-MER de milieueffecten doorrekenen van een aantal scenario’s ‘op de hoeken van het speelveld’, zoals Ronald dat omschrijft. ‘Grosso modo betekent dat aan de ene kant een scenario waarin je grootschalige wind- en zonprojecten verspreidt over de regio en aan de andere kant van het spectrum een scenario waarin je die juist clustert op een paar plekken.’ Kwam daar op basis van de milieueffecten een duidelijk voorkeursalternatief uit? ‘Er tekende zich wel een beeld af’, zegt Ronald. ‘In het algemeen bleek dat vanuit milieuoogpunt clustering voordelen heeft, omdat je de nadelige effecten op natuur en landschap dan concentreert, en je op die plekken bijvoorbeeld ook maatregelen om die effecten tegen te gaan, gericht kunt inzetten. Maar een echt voorkeursalternatief is er niet uit voortgekomen. Enerzijds had dat te maken met het hoge abstractieniveau waarop je kijkt vanuit de regio. Anderzijds speelde mee dat de planning van de RES 1.0 een beetje uit de pas liep met het tijdspad van de plan-MER. Het mooie van de plan-MER is dat we daarmee alle milieu-informatie op een rij hebben. Maar het is ons niet gelukt om op basis daarvan op regionaal niveau keuzes te maken over zoekgebieden. De zoekgebieden in de RES 1.0 zijn voortgekomen uit de besluitvorming in de 21 gemeenten. Zij hebben daarbij de beschikbare milieu-informatie afgewogen tegen andere lokale belangen, zoals bijvoorbeeld maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak.’
Plan-MER ‘geen appeltje-eitje’
Hebben de regio’s FruitDelta Rivierenland en MRE door hun deelname aan de pilot een voorsprong, nu in het vervolg voor een RES Herijking een plan-MER verplicht is? ‘Nou, dat is bij ons nog geen appeltje-eitje hoor’, zegt Annemieke. ‘De pilot heeft ons goed geholpen in het zo compleet mogelijk maken van onze milieu-informatie, maar dit is nog wel een stuk complexer. We zijn nu aan het verkennen wat de plan-MER-verplichting betekent voor onze regio. Daarbij komen allerlei vragen op ons af. Wanneer is een herijking aan de orde? Op welk schaalniveau ga je de plan-MER uitvoeren? Op het niveau van de regio, de provincie of een gebied? MER-plichtig betekent immers niet dat dat per se op het niveau van de regio moet. We krijgen ook praktische vragen uit gemeenten. Als zij bijvoorbeeld hun zonbeleid actualiseren, is dat dan een herijking van de RES? We gaan de komende tijd aan de slag om antwoorden te vinden op dit soort vragen.’
Plan-MER helpt transparante keuzes te maken
In de MRE ligt dat anders: daar is immers al een regionale plan-MER uitgevoerd. ‘Daarmee hebben wij inderdaad deels aan de verplichting voldaan’, zegt Ronald. ‘Maar ook wij staan nog voor de nodige uitdagingen. Wij kijken of we een stap verder kunnen gaan dan in de RES 1.0, die tot stand is gekomen op basis van lokale afwegingen. Kunnen we nu vanuit het perspectief van de regio een voorkeursalternatief gaan bepalen voor locaties voor grootschalige wind- en zonprojecten? Je weegt dan de milieueffecten op regionale schaal af tegen andere belangen, zoals de aansluitmogelijkheden op het net, en bijvoorbeeld opgaven op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en de transitie van het landelijk gebied. Regionaal gezien zou je dan op basis van al die factoren de best mogelijke keuzes kunnen maken. Maar dat kan op gespannen voet staan met lokale belangen en de rol van gemeenten, die over hun eigen grondgebied gaan. We zijn nu op zoek naar manieren om daarover het goede gesprek aan te gaan.’
Ronald benadrukt dat de plan-MER een belangrijke rol speelt in dat gesprek: een plan-MER helpt om samen met de omgeving transparante keuzes te maken over de RES. ‘Als iets ergens vanwege milieueffecten beter niet kan, is het toch goed dat je dat weet?’ ‘Maar’, voegt hij daaraan toe, ‘zie de plan-MER niet als een keurslijf waarin het hele RES-keuzeproces gepropt moet worden. Milieueffecten zijn onderdeel van een integrale afweging over locaties voor wind- en zonprojecten, waarbij ook andere belangen meespelen.’
Meer informatie:
Regionale energiestrategie en milieueffectrapportage
Contactpersoon RES FruitDelta Rivierenland:
Annemieke Spit, procesmanager
aspit@regiorivierenland.nl
Contactpersoon RES Metropoolregio Eindhoven:
Ronald Kraus, procesregisseur
r.kraus@metropoolregioeindhoven.nl